Geert van Oorschot
15 December 2016Een naakte jonge vrouw en een vaas zonnebloemen. Zo ziet het begin eruit van de uitgeverij van de vrijdenker en gemankeerde poëzieliefhebber Geert van Oorschot (1909-1987). De beeltenis werd gemaakt door kunstenaar Corneille en siert het omslag van de dichtbundel Gestalten en seizoenen (1945) van Charles B. Timmer. Bovendien tekende Corneille het eerste vignet van de uitgeverij, dat nadien nog zo vaak de prachtige slanke boekbandjes van de uitgeverij zou sieren. Mooie regels in het openingsvers van de bundel zijn – ongetwijfeld onbedoeld – fraai van toepassing op de uitgever Geert van Oorschot: ‘Dan zal ik een zuil aan uw tempel zijn, / Dan zal ‘k uw drager en behouder zijn, / Dan zal ik boom onder uw hemel zijn.’ Want zoals biograaf Arjen Fortuin treffend schrijft: Charles B. Timmer werd een van de grote steunpilaren van de uitgeverij, ‘zij het niet als dichter’. Timmer zou inderdaad als een van de belangrijkste vertalers achter de imposante Russische Bibliotheek (een prestigieus én een profijtelijk project bovendien) enkele juwelen aan de kroon van de uitgeverij toevoegen.
De uitgeverij van Geert van Oorschot ging redelijk voortvarend van start en na dit debuut volgden al gauw een tweede druk van Prometheus van Carry van Bruggen en het boek Het fascisme en de nieuwe vrijheid van de recalcitrante denker Jacques de Kadt. Dit alles onder het motto dat Geert van Oorschot een leven lang trouw zou blijven: geef zo weinig mogelijk geld uit en zorg dat je winst maakt met hetgeen je uitgeeft.
Ook het essay van De Kadt betrof overigens een tweede druk, maar dit boek van zijn goede vriend had Van Oorschot voor de oorlog al ondergebracht bij uitgeverij Querido, waar hij toen werkzaam was. Bij deze uitgeverij voltooide hij immers zijn vooroorlogse leerjaren in het boekenvak. Ooit begonnen als colporteur van boeken en tijdschriften binnen de socialistische zuil, werd Van Oorschot binnen het boekenvak als eerste opgemerkt door Alexander Stols die hem de liefde voor het mooie, typografisch fijn verzorgde boek bijbracht. Maar het was Emmanuel Querido die het zakelijke instinct van Van Oorschot aanscherpte. Met hulp van een klein kapitaaltje, dat hij verwierf door deze uitgeverij relatief ongeschonden door de oorlog te loodsen, kon Geert van Oorschot na de oorlog uiteindelijk voor zichzelf beginnen.
Zijn fonds werd opgebouwd mede dankzij het werk, de inzet en de kennis van de reeds genoemde Charles B. Timmer en Jacques de Kadt, maar H.A. Gomperts en Adriaan Morriën zouden eveneens erg belangrijk voor het bedrijf worden. In het fonds zou de poëzie altijd goed vertegenwoordigd blijven en ook de klassieken (Multatuli, Herman Heijermans, Menno ter Braak, E. du Perron, Louis Couperus en zelfs Belle van Zuylen) speelden een belangrijke rol. Daarnaast hebben tijdschriften (De Baanbreker, Libertinage, De Vrije Bladen, Tirade) een grote rol gespeeld en werd in het fonds ruimte geboden aan het essay, dat scherp moest zijn, vechtlustig en onbevreesd. En het is knap dat de uitgever later, toen hij minder en minder kon leunen op zijn oude, socialistische netwerk, toch nieuwe poëzietalenten aan zijn fonds wist toe te voegen, waaronder vijf P.C. Hooftprijswinnaars: Pierre Kemp, M. Vasalis, Rutger Kopland, Elisabeth Eijbers en Judith Herzberg. Al hebben redacteuren van Libertinage en Tirade hem daar goed bij geholpen. Alleen op het gebied van jong proza had hij doorgaans het nakijken: Reve en Hermans verlieten de zaak met knallende deuren, Harry Mulisch en Hugo Claus werden voor zijn neus weggekaapt door De Bezige Bij en schrijvers als Jan Wolkers en Hugo Brandt Corstius en Jeroen Brouwers ontglipten hem tevens.
Maatschappelijke urgentie is kenmerkend voor dit fonds, maar tijdloze literatuur evenzeer. Geert van Oorschot heeft overigens nóg iets bijzonders gedaan: hij heeft beslist goed verdiend met zijn boeken, maar zijn fonds vertegenwoordigt tegelijkertijd ook een ‘hoge culturele waarde’ binnen de Nederlandse cultuur. Een combinatie van die twee komt niet zo gek vaak voor. Wat dat betreft is het fonds van deze uitgeverij opgebouwd naar analogie van enkele sterk uiteenlopende karaktertrekken van haar oprichter. Biograaf Arjen Fortuin zet de jonge Van Oorschot immers neer als iemand die zowel aarzelend en verlegen kan zijn, die voorzichtig aan het dichten slaat maar zich tegelijkertijd manifesteert als de onder pseudoniem opererende, ondernemende en karaktervolle schrijver Krullebol-Seilhaar. En later kenschetst de biograaf Geert van Oorschot als gelijktijdig impulsief én theatraal. Iemand die teder en bulderend tegelijk door het leven kon gaan. Opposites attract, ook in één en dezelfde man en zijn fonds.
Waar uitgeverij en persoon zo nauw met elkaar verweven zijn, blijft het in dit boek van Arjen Fortuin telkens de vraag of we een geschiedenis van de uitgeverij lezen, of een biografie over een markante persoonlijkheid die in hoge mate de personificatie van zijn fonds lijkt te zijn geweest. Hoeveel man, vader of geliefde bestond er eigenlijk naast het bedrijf? In die zin lijkt Fortuin eerder last gehad te hebben van de vele bronnen die tot zijn beschikking stonden, dan voordelen. Fortuin zag zich blijkbaar gedwongen om die allemaal te gebruiken, terwijl hij misschien scherpere keuzes had mogen, of zelfs moeten maken. Want de geschiedenis van Uitgeverij Van Oorschot is niet alleen rijk gedocumenteerd, het is zo langzamerhand ook de meest bestudeerde en meest gekende uitgeverij van de Lage Landen. Veel correspondentie werd al kort na het overlijden van de uitgever bekend dankzij de ruime selectie in Brieven van een uitgever (1995) en de afgelopen jaren verschenen schitterend geannoteerde brievenboeken met Willem Frederik Hermans (2003), Gerard Reve (2005) en M. Vasalis (2009). Auteurs die bovendien al ruim bediend zijn met (omvangrijke) biografieën. Bovendien verscheen ruim twintig jaar geleden al een proefschrift van Gert Jan de Vries over Van Oorschot als uitgever van poëzie (1995), Jeroen Brouwers schreef over zijn vriendschap met de uitgever het boekje Het tuurtouw (1989), in 2004 schreef Wouter van Oorschot onder de titel Verkleed als mens een vertelling over de zelfverkozen dood van zijn oudere broer Guido en de slechte relatie die hij nadien kreeg met zijn ouders en in 2005 verscheen een themanummer van het tijdschrift Zacht Lawijd dat geheel aan Geert van Oorschot was gewijd. Arjen Fortuin schreef over de relatie tussen Querido en Van Oorschot een hoofdstuk in het boekje Verborgen boeken (2015) en rond dezelfde tijd verscheen de biografie van Willem van Toorn, Emanuel Querido 1871-1943. Een leven met boeken, waarin Van Oorschot uiteraard een belangrijke rol speelt. Het gevolg van dit alles is dat vrij veel informatie in deze biografie al behoorlijk bekend is. Ja, met Van Oorschot hadden vele schrijvers ruzie en dat ging vaak over geld. Ja, hij kon dwingend en overweldigend zijn, zijn toorn was en is legendarisch te noemen. Maar zijn grote Russische bibliotheek en zijn juwelen van verzamelde werken bezorgden hem ook eeuwigdurende roem. En ja, hij vertelde graag sterke verhalen en dronk regelmatig een glas meer dan strikt noodzakelijk was. Fortuin lijkt echter al die ruzies en mythes omstandig te willen behandelen. Voor een overtuigende biografie was dat wellicht niet echt nodig geweest, voor een uitgeverijgeschiedenis allicht wel. De diverse huwelijksproblemen, de dramatische zelfmoord van zijn zoon Guido, de getroebleerde verhouding met zoon Wouter en de schemerige aanwezigheid van zijn kinderen uit een eerder huwelijk, de diverse romances, dat alles dreigt zo nu en dan ondergesneeuwd te raken in allerlei literair geweld. Deze delen van de biografie hadden meer reliëf gekregen zonder al die ‘sneeuw’. En waarom was de uitgever zo voorzichtig met het uitgeven van geld? Had zijn legendarische geldzucht te maken met de crisistijd waarin hij opgroeide?
Toch zit er ondanks die wat weigerachtige houding van Fortuin om al te veel te psychologiseren, ook erg veel moois in deze uitpuilende biografie. Zo bevat het hoofdstuk ‘Nieuwe zonen’, waarin de verhouding met Jeroen Brouwers maar ook die met Ischa Meijer, Herman de Coninck en Gerard Reve wordt beschreven en in verband gebracht wordt met de zelfmoord van zijn oudste zoon Guido, samen met het hoofdstuk over het ontluikende schrijverschap – begin jaren zeventig – van Van Oorschot onder de schuilnaam R.J. Peskens de fraaiste bewijzen dat Arjen Fortuin wel degelijk in staat is gebleken om zowel noeste uitgeverijgeschiedenis als biografische arbeid op elegante, indringende wijze aan elkaar te koppelen. Deze hoofdstukken behoren wat mij betreft, samen met de passages over de jongste jaren van Geert van Oorschot als colporteur voor de Jeugdbond voor Onthouding, tot de meest overtuigende delen van deze dikke, al te dikke biografie.
Arjen Fortuin, Geert van Oorschot, uitgever. Uitgeverij Van Oorschot, Amsterdam 2016. 804 pagina’s, geïllustreerd. ISBN 9789028261150