De Achttjin
10 July 2019
Het moet gezegd. We leven in merkwaardige tijden. Om niet te zeggen roerige tijden. De mens, zeker aan de westkant van deze aarde, loopt al een mooi poosje verdwaasd rond, geplaagd door een chronisch gebrek aan bindende waarheden, structuren en tijd en door een buitensporig surplus aan keuzemogelijkheden. We leven in een tijd waarin de aanhoudende opwaardering van het naakte ego als een groot pluspunt wordt gezien, schaamteloosheid bonuspunten oplevert. Steeds meer mensen bekommeren zich niet om kennis, kunde of verbeelding, maar zijn met name bezig met consumptie, onkunde en vermaak. En er is nog altijd sprake van oorlog en honger. Miljoenen mensen zijn op de dool. Zulke tijden vragen om goede, kritische en onderzoekende romans waarin de mens en zijn bestaan onderzocht wordt. Die verschijnen er naar mijn smaak te weinig. Een van de gelukkige uitzonderingen is De Achttjin van Aggie van der Meer.
Het is natuurlijk niet voor het eerst dat we zo’n periode van – al dan niet verborgen – massale ontreddering meemaken. Aggie van der Meer werd geboren in 1927 en in haar jaren des onderscheids raakte de mens ontredderd door de mechanisering van de maatschappij, door oorlogen die gruwelijker waren dan ooit tevoren en stond de wereld letterlijk en figuurlijk in brand door de oplaaiende strijd tussen het communisme en het fascisme. Dat heeft haar als mens gevormd, dat heeft de vorm van haar literaire werk gestuurd.
De mens kan er in dergelijke verwarring zaaiende omstandigheden namelijk voor kiezen om de dingen op z’n beloop te laten, of kan kiezen voor handelen. Zingeving vinden, zo is volgens mij de opinie van Aggie van der Meer, komt voort uit reflectie, uit nadenken. Dat heeft ze jong geleerd en doet ze, oud geworden, nog altijd. Aldus ook anderen nog altijd inspirerend. Die houding karakteriseert haar als mens, als vrouw, als moeder, als activist, als opiniemaker en als schrijver. Aggie van der Meer is geen Hamlet. Of zoals ze een paar jaar geleden liet optekenen in het Friesch Dagblad: ‘Minsken binne faak sa gau bang om earne wat fan te sizzen. Mar úteinlik dogge we mear dingen ferkeard troch wat we litte as troch wat we dogge. Dan haw ik noch leaver dat ik eat wat sein wurde moat te gau sis, as dat ik it net sis.’
Die drang naar voortdurend nieuwe vragen blijven stellen als het belangrijkste antwoord op de Grote Vragen van het leven, haar visie op de mens, op religie en wetenschap, op politiek en filosofie, op ware vrijheid, heeft ze naar mijn smaak het meest indrukwekkend verbeeld in haar roman De Achttjin uit 2016. In de roman krijgt Ferenc Hacha opdracht om te peilen hoe het Politbureau van Praag het beste kan reageren op de zelfverkozen dood van Jan Palach. De man die zichzelf in 1969 in brand stak op het Wenceslasplein. De achttien leden van het Politbureau willen voorkomen dat Palach zal uitgroeien tot een martelaarsfiguur. Sonderend, peinzend, maakt Hacha duidelijk hoe verrot ook het communistische systeem is. En de opdracht van het Politbureau dwingt hem uiteindelijk om nog een andere vraag te beantwoorden, namelijk of hij een stille getuige wil zijn van de geschiedenis, een buitenstaander, een toeschouwer. Of dat hij moet handelen en zijn veilige positie verlaten. ‘Noait hat er it ferjitten, noait hat er it tsjinsprutsen, de mooglikheid om ergens út te stappen en dan frij te wêzen. Oait sil er it dwaan, as er alles oersjen kin. En dan de moed hat.’
De Achttjin van Aggie van der Meer beschouw ik als een van de grootste naoorlogse romans in de Friese literatuur en als een hoogtepunt in het toch al zo bijzondere oeuvre van een vrouw die, bijna 92 jaar oud, weliswaar nog maar enkele tientallen jaren schrijft maar wel al een heel leven nadenkt. Of zoals het in De Achttjin staat: ‘Fragen sûnder antwurden binne gjin lêst, mar fragen dêr’t minsken gjin antwurd op doare te jaan, taaste it tinken oan’.