Stijn van der Loo gaat de verkeerde kant op

14 November 2012

De in Eindhoven geboren schrijver en theatermaker Stijn van der Loo (1963) was aanvankelijk vooral als zanger succesvol met enkele theaterprogramma’s en als maker van korte films. Relatief laat, in 2004, begon hij met het schrijven van romans. Eind 2011 verscheen zijn jongste boek, Slopers. Het is een onvervalste neo-naturalistische roman waarin de jaren van de Nederlandse wederopbouw worden geschetst. Het verhaal speelt zich af in 1955, in het denkbeeldige dorpje Mortel, niet ver van de Duitse grens. De Werdegang van twee broers en hun sloopbedrijf ‘Gebroeders Pek in sloop en terrazzo’ staat centraal. Vader is in de oorlog verdwenen in de Arbeitseinsatz en moeder is vijf jaar na de bevrijding gestorven. De jongens worden dus op jonge leeftijd al hard geconfronteerd met de moeilijke jaren van wederopbouw. Ze huren een dijkhuisje van Perrer, de machtigste man van het dorp. Hij beheert de lokale gelden van de Marshallhulp en is vermoedelijk de biologische vader van Pek, de jongste van de twee broers. Voor de oorlog was moeder Pek namelijk enkele malen seksueel ter wille geweest, zo ontdekken de jongens op een gegeven ogenblik. Pek droomt van verandering en niet voor niets hangt de volgende levensspreuk thuis aan de wand, naast een foto van hun vader: ‘Als my Fortuijn tot hoogheydt voert, so laet ick gheen dreck ongheroert’.

Pogingen van sukkelaars om uit hun moerassige bestaan te kruipen, zo laat de Stijn van der Loo op niet mis te verstane wijze doorschemeren in deze roman, zijn echter tot mislukken gedoemd. In dit aardse bestaan is de mens een speelbal van erfelijkheid en milieu. Als er al iets zal veranderen, wellicht met dank aan de Marshallhulp, dan bepalen de boeren wie daarvan mag profiteren en niet de schlemielen van het dorp. Maar dan wordt het dorp tijdens de jaarlijkse kermis getroffen overvallen door enkele dramatische gebeurtenissen. Het past evenwel bij de realistische, naturalistische aanpak van de auteur dat een en ander flink wordt opgeschud, maar er uiteindelijk niet veel verandert. De reputatie van ‘helden’ als Perrer, die zo flink waren om zich pas aan het eind van de oorlog aan te sluiten bij het verzet en die enthousiast meededen om moffenhoeren kaal te scheren, blijft ongewijzigd. Al loopt het met Perrer, vooral door zijn homoseksuele verlangens, niet goed af, de sociale verhoudingen in het dorp blijven onveranderd. Het determinisme ligt er kortom dik bovenop. Naar mijn smaak uiteindelijk te dik. Er wordt niet alleen veel over gemijmerd, het zit ook nadrukkelijk in de motieven van de roman en in de structuur, die soms wat al te schematisch als in een klucht naar een ontknoping voert.

Als je voor een dubbeltje geboren bent, word je nooit een kwartje. Dat is eigenlijk van meet af aan duidelijk. Maar wil zo’n boek geen anachronisme worden, een hele late studie van een getalenteerde leerling van Emile Zola, dan moet er iets meer gebeuren dan het vertellen van een psychologisch geraffineerd, filmisch verteld verhaal dat drijft op deterministische krachten. En daarvoor zoekt Van der Loo toch te weinig de grenzen op van het naturalisme. Veel heeft hij niet weten toe te voegen aan het genre. Wat vooral beklijft – en dat is op zichzelf een groot compliment waard – is de meesterlijke stijl, die zowel plastisch als lyrisch is.

De setting van Van der Loo’s tweede roman, De held Jacob Mulle (2006), is opnieuw een microkosmos. In dit boek spelen de intriges zich af in een middelbare school, waar de hormonen welig tieren en het leven van alledag wordt gereguleerd door de begrippen ‘dreigen’ en ‘straffen’. Jacob Mulle is mislukt als laboratoriumgeleerde aan de universiteit en wordt biologieleraar. Daarin is hij, tegen alle verwachtingen in, aanvankelijk zelfs redelijk succesvol. Maar net als de jongens in Slopers is ook hij het product van zijn opvoeding en milieu. Zijn vader was ooit leraar op een middelbare school en kreeg een relatie met een leerlinge. Daarop werd hij door zijn vrouw uit het gezinsleven verstoten en is Jacob in wezen op eeuwige achterstand geplaatst. Een hevig flirtende leerlinge gaat hij daarom angstvallig uit de weg, maar wel wordt hij hopeloos verliefd op een andere leerlinge, Helena Schipper. Zij is een tragische figuur en (erfelijk) belast met verschijnselen van ernstige depressiviteit. Met Helena brengt Jacob dromerige uren door op het dak van de school.

Juist het niet-handelen en het niet-praten zorgt er samen met de fysieke afstand tot hun omgeving voor, dat ze allebei rust vinden en voor hun gevoel de werkelijkheid onder controle krijgen. Maar natuurlijk moet ook deze roman in mineur eindigen. De zwaar aan alcohol verslaafde rector van de school, de man die Jacob als leraar heeft aangenomen, verliest de machtsstrijd op school en Jacob raakt zijn baan kwijt: ‘dacht ik soms dat mijn leven zijn bestemming had bereikt, eindelijk? Alsof het niet allang bestemd was. Genetisch! Alsof ik nog even een held kon worden, en me daarmee het leven zou kunnen toe-eigenen, en een ander leven erbij, het jouwe, in één moeite door, zoals alle helden menen, schaamteloos brutaal, wanstaltig buiten proportie, voorgeprogrammeerde sukkel die ik was.’

Opnieuw die deterministische levensvisie dus, die in Slopers al zo nadrukkelijk aanwezig was. Wat het boek natuurlijk wel interessant maakt, is de schaduw van F. Bordewijk’s Bint, die er op een prettig onnadrukkelijke wijze overheen hangt. Bordewijk lijkt trouwens in alle romans van Van der Loo niet ver weg te zijn. En ik beluister voorts een echo van het kleine heldenlied ‘Jacob Olle’, van Herman van Veen.

De meest geslaagde roman van deze auteur is het debuut De Galvano (2004), waarin het determinisme niet zo verstikkend is als in zijn andere werk. Hoofdpersoon Moz werkt sinds de jaren twintig als galvaniseur in een fabriek van de heer Van Herwaerd. Als de oude baas sterft na een ongeluk tijdens een wapeninspectie, neemt zijn zoon de zaak over. Moz houdt vervolgens de fabriek draaiende, want veel verstand van zuurbaden en galvaniseerbehandelingen heeft Herwaerd jr. niet. Als hij de fabriek met profijt van de hand kan doen, aarzelt hij dan ook geen moment.

Enkele Duitse investeerders willen – we zijn intussen in 1933 aanbeland – willen de fabriek wel overnemen en moderniseren, maar dan zal iedereen zijn baan kwijtraken, behalve Moz. Insignes maken, met Adelaarsmoed, ziedaar de toekomst voor Moz. Hoewel hij aanvankelijk een wat gelaten personage lijkt, van joodse komaf en getrouwd met een Duitse vrouw, neemt hij als ingetogen held het heft in eigen handen en zet een onopvallende wraakactie op het getouw. Hij laat de onwetende directeur bij een rondleiding cyanide in het zuurbad gieten, als hij zelf al lang op weg naar huis is. Alle aanwezigen sterven door het vrijgekomen blauwzuurgas en de fabriek is gered van de Duitsers. Een verzetsheld avant la lettre.

Grote woorden noch ideologieën brengen hem in beweging, louter een authentiek gevoel voor zelfrespect en enkele wijze lessen van zijn te vroeg gestorven, zeer geliefde vrouw. Ook in deze roman stelt Van der Loo als een ware Zola een microkosmos centraal, hij heeft het galvaniseerproces grondig onderzocht en verder zitten bijna alle thema’s en motieven uit de latere boeken ook in dit heerlijke debuut: een hartgrondig pessimisme, familierelaties, de schaduw van de oorlog en dus van goed en kwaad, een zweem van homoseksualiteit, (latent) antisemitisme en tot slot: de dood. Dit alles wordt uiterst beknopt verteld, in een sobere en toch meeslepende stijl, waarbij vooral de buitenkant van de personages getoond wordt. Het zijn hun handelingen die hen typeren. En precies daarom, vanwege dat prettige gebrek aan psychologie, is dit boek veel meer ‘opener’ dan zijn latere werk. En het slot, als Moz naar huis wandelt terwijl hij weet wat zich op dat moment voor verschrikkelijks in de fabriek afspeelt, is hoopvoller dan dat van zijn latere boeken: ‘Halverwege kom ik aan het afdak van Maria. […]En ze glimlacht. Op die toekomst, die ons uit een bezoedeld heden zal bevrijden en zal verschonen. Het is niet ver meer. Daarginds zijn de schoorstenen van de stad al te zien, reikhalzend boven de huizen.’

Drie episodes uit de twintigste eeuw heeft Van der Loo nu nauwgezet onder de loep genomen in zijn nog kleine oeuvre. De modernisering van de maatschappij en twee wereldoorlogen heeft in zijn visie geen gevolgen voor de mens gehad, althans niet op zijn mogelijkheden om meer grip op het leven te krijgen. Religie en dagdromen hebben dat misschien nog het meest. Wraak is een van de zeer weinige middelen die de mens rest om bij ernstige tegenslag enige genoegdoening te ervaren. Van der Loo’s debuut blijft vooralsnog mijn favoriet.

De Galvano. Querido, Amsterdam 2004, 93 p.
De held Jacob Mulle. Querido, Amsterdam 2006, 197 p.
Slopers, Querido, Amsterdam 2011, 236 p.

www.stijnvanderloo.com