Tobie Goedewaagen
27 May 2013Op 25 mei besproken in het programma Op en út van Douwe Heeringa, voor Omrop Fryslân.
Benien van Berkel, Tobie Goedewaagen (1895-1980). Een onverbeterlijke nationaalsocialist. De Bezige Bij, Amsterdam 2013.
www.debezigebij.nl
Tobie Goedewaagen was enkele jaren getrouwd met de zus van de van oorsprong Friese typograaf Sjoerd Hendrik de Roos (1877-1962), min of meer een tijdgenoot van El Lissitzky. Die zuster, Annie, was voordien de partner van beeldhouwer en kunstenaar John Rädecker. Maar het huwelijk was geen lang leven beschoren, al zou Goedewaagen met zijn twee kinderen uit dit huwelijk wel bijna voortdurend contact houden. De kinderen van Annie uit haar eerdere huwelijk zou hij verstoten.
Opgegroeid in een welgestelde bankiersfamilie, ontwikkelde Goedewaagen zich vooral als intellectueel door de filosofie intensief te bestuderen. Hij zou in zijn leven ook een mooie en belangrijke filosofische bibliotheek opbouwen. In elk geval heeft deze telg uit een geslacht van succesvolle ondernemers het grootste deel van zijn leven schrijvend, denkend, studerend doorgebracht. Financieel werd hij onderhouden, uitvoerig en gedurende een hele lange tijd, door zijn ouders. Hij zou als denker in de jaren twintig en dertig heel lang zoekende blijven maar kwam via de filosofen Kant en Hegel en Nietzsche uiteindelijk terecht bij het nationaalsocialisme. Hij was toen inmiddels ook tot het inzicht gekomen dat filosofie en politiek onscheidbaar waren en – als vele intellectuelen met hem – bleek hij vatbaar voor het ideeëngoed van het nationaalsocialisme, de rassenleer en de eugenetica. Hij wilde, zijn academische carrière was ook al mislukt, evenals zijn eerste huwelijk, trachten om met dat gedachtegoed bouwen aan een nieuw beschavingsideaal. Daar is hij ook niet meer van afgestapt.
In dienst van die nieuwe ideologie zou hij korte tijd carrière weten te maken: als journalist, als bestuurder binnen de NSB, als lid van de SS en uiteindelijk – de kroon op zijn inspanningen – november 1940 als secretaris-generaal op het Departement voor Volksvoorlichting en Kunsten. Een kleine twee jaar zou die periode van actief cultuurbeleid duren. Deze biografie maakt prachtig duidelijk hoe het een hoogtepunt in zijn leven vormde, privé, sociaal, financieel en ideologisch. De begroting van zijn departement was in 1940 170.000 gulden en die bedroeg in 1944 al bijna twee miljoen. Overigens, dit onmiddellijk ter relativering, werd eenzelfde bedrag ook uitgetrokken voor propaganda. De Kultuurkamer, eveneens een plan uit de filosofische koker van Goedewaagen (of ‘Rotkar’ zoals criticasters hem inmiddels noemden, werd begin 1942 een feit, maar betekende tegelijkertijd zijn ondergang. Als bestuurder was Goedewaagen te zwak (de administratie van de Kultuurkamer was bijvoorbeeld niet op orde) en hij had te weinig ook voor de politieke verwikkelingen waarin hij terechtkwam, met alle richtingenstrijden tussen diverse Duitse bewindvoerders en de leider van de NSB, Mussert.
In januari 1943 al volgde zijn ontslag en Goedewaagen werd eindelijk hoogleraar in Utrecht. Dat duurde ook relatief kort, want na Dolle Dinsdag vluchtte hij in september 1944 met zijn tweede vrouw naar Duitsland. Daar werd hij in mei 1946 gearresteerd en uiteindelijk veroordeeld tot twaalf jaar gevangenisstraf. Hij mocht tot 1965 niet meer publiceren en een overheidsfunctie werd levenslang uitgesloten. In 1952 kwam hij vrij, 57 jaar oud, en wist met de grootst mogelijke moeite het hoofd boven water te houden. De rest van zijn leven vulde hij met les geven op speciale scholen of huiswerkinstituten, door lezingen te verzorgen, maar vooral ook met het schrijven van boeken die – op een enkeling na – nooit gepubliceerd zouden worden. In Duitsland kreeg hij het nog het beste een voet aan de grond door in kringen van geestverwanten filosofisch getinte lezingen te blijven houden. Hij zou na de oorlog voornamelijk zoekende blijven om een ideologische lijn neer te zetten die in de kern niet afweek van de nationaalsocialistische, fascistische lijn.
Van Berkel schreef misschien geen erg meeslepende biografie, in de zin dat Goedewaagen zo’n spannend leven leidde, maar ze heft wel een mooie, nauwgezette analyse gemaakt van het gedachtegoed van Goedewaagen. In die zin alleen al is dit een belangrijke aanwinst voor onze kennis van het nationaalsocialisme in Nederland. Ook maakt de auteur duidelijk zichtbaar hoe Goedewaagen tot zijn veelbesproken cultuurbeleid kwam: een actieve bemoeienis van de overheid om de participatie van zoveel mogelijk mensen aan cultuur mogelijk te maken en om kunstenaars beter te faciliteren hun beroep uit te oefenen. Daar ligt volgens de auteur dan ook en belangrijke reden voor de stelling dat we het leven van Goedewaagen uiteindelijk toch niet als volstrekt mislukt mogen bestempelen. Dat en zijn talent als behulpzame en inspirerende leraar (Kees van Kooten was een van zijn leerlingen en scheef daar ook over), de loyaliteit van zijn kinderen waar hij ondanks alles op mocht blijven rekenen en tot slot de innige relatie die deze soms merkwaardig wrede en extreem antisemitische man met zijn tweede vrouw onderhield.